De opdracht voor de bouw van het Goudse kasteel werd gegeven door Jan II van Blois, graaf van Blois en Dunois (1371-1381), heer van Schoonhoven, Gouda, Beaumont, Chimay, Waarde o.a. (1356-1381) en stadhouder van Holland en Zeeland (1359-1360/1362-1363), in afwezigheid van Albrecht van Beieren. Jan II overleed op zijn kasteel in Schoonhoven en werd daarna begraven in Valenciennes, zonder nakomelingen. Hij vertoefde liever in Schoonhoven dan in Gouda.
Zijn broer Guy volgde hem na diens dood op. Hierbij erfde hij niet alleen de graafschappen Blois en Châteaudun, maar ook uitgestrekte bezittingen in Holland en Zeeland, onder andere het latere baljuwschap land van Blois. Hij bezocht zijn bezittingen in Holland echter maar twee maal. Of bij zijn bezoek ook Gouda aangedaan werd, is niet bekend. Bij zijn dood in 1397 vervielen bezittingen in Holland en Zeeland aan de grafelijkheid. Bij de bouw van het Goudse kasteel had men te kampen met vocht, houtrot, schimmel en ongedierte. Ook zijn er verzakkingen en zelfs instortingen. Het kasteel wordt dan ook sporadisch bewoond. De eigenaren verblijven liever op hun andere bezittingen. Als de kasteelheer op bezoek komt brengt de slotvoogd het kasteel weer in een bewoonbare staat. Het kasteel Ter Goude dient feitelijk meer als een uitvalsbasis bij de valkenjacht.
Jacoba van Beieren erfde in 1417 de heerschappij over het gewest Holland, maar die erfenis werd betwist. Daarmee laaiden de aloude Hoekse en Kabeljauwse twisten weer op. In tegenstelling tot veel andere steden koos Gouda de kant van Jacoba. Samen met het eveneens Hoekse Schoonhoven en Oudewater hield Jacoba nog enkele jaren stand tegen Philips de Goede. In de periode van 1425 tot 1428 verbleef zij noodgedwongen op het Goudse kasteel. Haar beeltenis staat dan ook op de voorgevel van het Goudse stadhuis. Daarbij houdt zij de gouden miskelk in haar hand die als zij als dank voor hun hulp aan de Goudse schutterij schonk. |
|
|
In 1434 trouwde Jacoba, die onder andere Brielle en Oostvoorne had gekregen om van te leven, met Frank van Borselen. Sindsdien wisselde ze haar verblijf af tussen Teylingen en het kasteel te Sint-Maartensdijk op Tholen. Wat Jacoba betreft, was het een huwelijk uit liefde. In de zomer van 1436 openbaarden zich verschijnselen van tuberculose.Op 9 oktober 1436 stierf Jacoba kinderloos op het kasteel Teylingen, in het bijzijn van haar man en haar moeder. Haar laatste wens om begraven te worden in de kerk van Sint-Maartensdijk, ging niet in vervulling. Haar lichaam werd bijgezet in het familiegraf in de hofkapel in Den Haag. |
In 1572 trok de beruchte Geuzenadmiraal Willem II van der Marck Lumey in het kasteel. Hij is vooral bekend vanwege de moord op de 19 “Martelaren van Gorcum” In die Goudse tijd zijn twee Goudse priesters die om bescherming kwamen vragen, op de binnenplaats van het kasteel gemarteld en vermoord. Hun lijken werden achtergelaten in de tuin van het kasteel. Pas toen de bevolking in opstand dreigde te komen werden de lijken vrijgegeven.
Lumey was verantwoording schuldig aan Willem van Oranje. Deze kreeg genoeg van de wandaden van de Geuzen onder leiding van Lumey. Zeker toen in december 1572 ook een bevriend priester, Munsius, werd vermoord. Door het gedrag van Lumey met zijn geuzen keerden steeds meer steden zich tegen Willem van Oranje. Lumey werd in Delft in hechtenis genomen en in het Goudse kasteel gevangen gezet. Het stadsbestuur van Gouda maakte ernstig bezwaar tegen de opsluiting van Lumey in het kasteel. De Waalse gouverneur kolonel Noyelles van Leiden moest Lumey bewaken. Eind mei 1573 vernam de prins dat Lumey een staatsgreep voorbereidde. Willem van Oranje gaf Leidse schutters toen opdracht Lumey naar Slot Honingen in Rotterdam te brengen. Na 2 maanden kwam Lumey echter vrij. Het slot Honingen werd later als wraak verwoest. |
In mei 1574 werd Lumey door de Staten het land uitgezet en hij vertrok uiteindelijk naar zijn landgoed de Sint-Maartensberg in Luik. Hier overleed hij op 1 mei 1578, 36 jaar oud, na vergiftigd te zijn. Hij beschuldigde Willem van Oranje hiervan, maar het is niet duidelijk of de daders uit katholieke of protestantse kring afkomstig waren. Zijn laatste maaltijd kreeg hij op 23 april van Herman van Rennenberg. Koning Filips zorgde ervoor dat Van Rennenberg kort daarna Bisschop van Utrecht werd. Volgens een andere lezing stierf Lumey echter aan hondsdolheid.